Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zij raadslagen slechts, om [10][hem] van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond [12]zegenen zij; maar met hun [13]binnenste vloeken zij. [14]Sela. 10. Mij, David, dien God tot de koninklijke hoogheid verkoren en gezalfd heeft. 11. Hebr. zijnen; dat is, elkeen van hen doet zo. 12. Verg. hfdst.5 vs.10, en zie 2 Sam.8:10, en Job 31:20. 13. Dat is hun hart. 14. Zie hfdst.3 vs.3.